Morgenrood verscheen in 1881 en is wederom, na ‘Menselijk al te menselijk’ gevuld met honderden aforismen. Hieronder kunt u er 27 lezen. De herkomst van de titel wil ik niet onvermeld laten; Het komt van een versregel van een oude Indische hymne dat als volgt gaat: 'Er is zoveel morgenrood dat nog nooit geschenen heeft.' Begrijpelijk waarom hij deze tekst zo aansprekend vond. Voor Nietzsche was het morgen rood ook een teken van de naderende helderheid die hij in zijn persoonlijke leven verwachte naar andermaal een zware tijd te hebben gehad. Meer wegen worden er in dit boek open gelegd om de mens daaronder te laten schijnen in zijn aardse bestaan.


423 In het grote zwijgen

Hier is de zee, hier kunnen we de stad vergeten. Wel beieren juist nog haar klokken het Ave Maria-het is dat duistere en dwaze, maar zoete gedruis op het kruispunt van dag en nacht-maar niet langer dan een ogenblik! Nu zwijgt alles! De zee ligt er bleek en glanzend bij, ze kan niet spreken. De hemel speelt zijn eeuwige stomme avondspel met rode, gele, groene kleu­ren, hij kan niet spreken. De kleine klippen en rotsstro­ken die in zee uitlopen als om de plek te vinden waar het het eenzaamst is, ze kunnen alle niet spreken. Deze ont­zaglijke zwijgzaamheid, die ons plotseling overvalt, is mooi en huiveringwekkend, het hart zwelt erbij.-O, de huichelarij van deze stomme schoonheid! Hoe goed zou zij kunnen spreken, en hoe boosaardig ook, als zij wilde! Haar gebonden tong en het lijdend geluk in haar gezicht is een geniepige streek om met je medegevoel te spotten! -Het zij zo! Ik schaam mij er niet voor, voorwerp van spot te zijn voor zulke machten. Maar ik beklaag je, na­tuur, omdat jij moet zwijgen, ook al is het slechts je boos­aardigheid die je tong bindt: ja, ik beklaag je om je boos­aardigheid! -Ach, het wordt nog stiller, en nog eens zwelt mijn hart: het schrikt van een nieuwe waarheid, het kan ook niet spreken, het spot zelf mee wanneer de mond iets uitroept in deze schoonheid, het geniet zelf zijn zoete boosaardigheid van het zwijgen. Het spreken, het denken zelfs gaat mij tegenstaan: hoor ik dan niet achter elk woord de dwaling, de inbeelding, de geest van de waan lachen? Moet ik niet met mijn medelijden spotten? Met mijn spot spotten?-O zee! O avond! jullie zijn onaange­name leermeesters! Jullie leren de mens op te houden mens te zijn! Moet hij zich aan jullie overgeven? Moet hij wor­den zoals jullie nu zijn, bleek, glanzend, stom, ontzaglijk, rustend boven zichzelf? Boven zichzelf verheven?

Geen opmerkingen: